Kroegtijger
mei 29th, 2010 | RSS Feeds | Geplaatst in: columns 2010Als ik de chemokamer binnenkom zit ze er al. In het hoekje. Achter de deur. Alleen. Strakke zwarte broek, laag uitgesneden truitje en in het donkere haar een buitensporig model zonnebril. Vorige week was zo ook een paar minuutjes voor me aan de beurt. Kennelijk zitten we in hetzelfde ritme. Ik pak een stoel bij het raam. In de ruimte babbelt iedereen wat met elkaar, over het weer en andere onbelangrijke zaken. Stuurs kijkt ze op haar telefoontje om het net ontvangen tekstberichtje te lezen. Handig sms’t ze terug. ‘Ha, je was er weer?’, zegt de verpleegkundige opgewekt tegen haar terwijl ze een kruk dichterbij schuift en het dossier pakt. Kort mompelt ze wat terug. ‘Mijn collega zal uw gegevens hardop voorlezen en u daarna aansluiten.’ Bij het horen van haar geboortedatum kijk ik op. We zijn in hetzelfde jaar geboren. Ik zie hoe ze zonder te lezen een tijdschrift doorbladert. ‘En, heb je nog wat kunnen doen met de vakantie?’, vraag ik. Ze schudt haar hoofd en met schorre stem, alsof ze een nacht lang heeft doorgefeest, antwoordt ze: ‘Niet veel’. Tussen al het wit en de pastelkleuren van de afdeling ziet ze er verdwaald uit.
Om het gesprek op gang te brengen vraag ik of ze nog lang moet. Ze haalt haar schouders op. Geen idee. Snel babbel ik verder. Ik kom er achter dat we een paar overeenkomsten hebben, zoals een tienerdochter. Een heerlijk lichtvoetig onderwerp in een bijzonder enge omgeving. Haar dochter wilde voor haar 13e verjaardag een onderbroek van Björn Borg. Die van mij een mobieltje, de onderbroek had ze al. Straks gaat ze nog even de stad in, samen met de dochter en een vriendin. Terrasje pakken. Als de verpleegkundige haar een uur later losmaakt van het infuus stopt ze haastig het mobieltje in haar handtas. Een pakje filtersigaretten valt eruit. Achteloos stopt ze het terug, pakt haar leren jasje en zet de zonnebril op haar neus. ‘Nou, doei.’ Weg is ze.
Naast me is een praatzieke zeventiger komen zitten die sinds de kuur steeds meer is gaan praten. Zijn vrouw schudt haar hoofd. ‘Gerard, hou nou eens stil. Gerard, dat hoeven ze niet allemaal te weten.’ Zonder schaamte vraag hij of de borst er helemaal af is. ‘Goed zo’, roept hij opgewekt. ‘Want ken je dat vrouwtje dat hier ook vaak komt, jouw leeftijd, dochter van dertien? Bleek dat het toch niet weg was en nu zit het in haar botten.’ Grote genade. Ik voel hoe het bloed uit mijn gezicht trekt. Ik slik maar het knijpend gevoel in mijn keel gaat niet weg. Uit 1969 en met kanker in je botten. ‘Hoe lang nog?’ hoor ik mezelf vragen. Jezus, hoe lomp kun je zijn om dit te vragen op de chemoafdeling van het ziekenhuis. Als ik even later van het infuus af mag, trek ik snel m’n jas aan en ga naar buiten. Op de parkeerplaats zie ik hoe mijn kroegtijger in een auto stapt. Op de achterbank zit een meisje van een jaar of dertien. Boven me zie ik dat de lucht opklaart, een aarzelende zon breekt door het dunne wolkendek. Terrasje pakken zolang het nog kan.
daar gaan de rillingen van door me heen miek… godsamme…