Zondagsrust
augustus 10th, 2009 | RSS Feeds | Geplaatst in: augustus, Columns 2009Voor ons is zondag een vrije dag en die beginnen we op ons gemak. We schenken de glazen vol met jus en smeren veel beschuiten met jam of hagelslag. Voorlopig nog niet in de kleren. We verdelen de dubbeldikke zaterdagkrant die in stukken op het kleed valt. De weekendbijlage krijg ik als eerste en mijn man grijpt naar beurskoersen en wetenschap. De computer staat aan, we surfen rond op het internet en de kinderen gooien voor de zoveelste keer de barbiebak op z’n kop: op zoek naar de barbie-met-de-grote voeten of -met-het-kale-hoofd. De oudste maakt filmpjes met haar mobiele telefoon, met in de hoofdrol haar jongste zusje als prinses zonder papa en mama. We downloaden muziek van langgezochte albums naar de nieuwste IPod. Dan is er nog de vaste zondagactiviteit: het bos of naar opa en oma.Naar het bos. Als de boel wat hangerig dreigt te worden grijp ik naar jassen en laarzen, koppel de kinderen los van hun Nintendo of Harry Potter en dril ze in rijen van twee richting auto. Geen gemaar en gesputter. Nog geen half uur later staan we bij een gekleurd paaltje dat ons de weg gaat wijzen door de onmetelijke dichtheid van de Drentse oerbossen. We moedigen de kinderen aan, bedenken spannende namen voor duistere paden, nemen een touw mee, schoppen de bal meters de varens in, verstoppen ons urenlang in kromgegroeide klimbomen en laten hen de weg kiezen: Amerika of Afrika. Ze kiezen altijd de langste route. Langs de afgrond en door het ravijn komen we zonder gewonden weer thuis.
Naar opa en oma. De weg voert ons langs de ‘bible belt’ van Nederland, een brede strook land die diagonaal over de kaart van Nederland kronkelt. Het is stil op de weg. In de verte zien we de kerktoren plomp boven de daken van de gelovige gemeente uitsteken. We passeren donkere grond. Vervolgens keurig geordende boomgaarden. Het fruit hangt laag aan de bomen, beschermd door netten die de kraaien op hun rooftocht moeten belemmeren. Graffiti op het viaduct: ‘Wie niet gelooft gaat naar de hel.’ We minderen vaart en rijden langs de woonhuizen met aangeharkte tuinen richting het centrum. De kerkdeuren staan open en in lange rijen zwart wandelen de kerkgangers hun weegs. Voorop de echtparen, gearmd – hun schare kinderen slenteren er achteraan. Buiten het zicht van de ouders springen ze op een muurtje en er weer af. Op de hoofden zijn de hoedjes stevig vastgepind, de wind zal er geen vat op kunnen krijgen. Jammer, want het beeld van een vrouw rennend achter haar hoofddeksel dat door een onzichtbare hand steeds weer de lucht in wordt gegooid is aantrekkelijk. Bij elke stap die ze zet, wipt het ding weer op en landt een metertje verder. Ze moet haast maken en haar passen worden onregelmatig. Haar kinderen lachen en rennen mee. In de auto kijk ik ernaar en hoop op een flinke windvlaag. Helaas, vandaag is er geen zuchtje wind. In mijn gedachten zie ik het hoedje verdwijnen tussen de bomen. En net op dat moment hoor ik vanaf de achterbank: ‘Mama, zijn we al in de hel?’